Maria’s Mooie Mensen 279

maria's mooie mensen
De griep grijpt om zich heen. Nu de vorst eindelijk echt eens goed zijn intrede doet, krijgt het virus de kans weer goed van zich te laten horen. Allemaal prachtig dat de zon wat meer schijnt en we even konden dromen van dichtgevroren ijsbanen, maar als je eenmaal griep te pakken hebt, hoef je echt niet meer aan schaatsen te denken of de illusie te hebben dat je even lekker naar buiten kan. Wekenlang zaten we binnen door regen, regen en nog eens regen. En nu is er dan de griep die ons tot de bank verbant. Tenminste; lange tijd hield ons huishouden aardig stand. Op school zagen we dagelijks minder kinderen verschijnen en bij thuiskomst meldde dochterlief keurig wie er die dag weer ziek waren afgevoerd. Tóen konden we daar samen nog om lachen. Ik stopte mijn dames vol met kilo’s fruit, bekers sinaasappelsap en deed een weinig succesvolle poging ze wat meer groente te laten eten. Elke ochtend verbaasde ik me dat mijn meisjes toch weer kwiek en vrolijk uit bed kwamen. Na de vorige winter waarin de oudste een dubbele oorontsteking voor de kiezen kreeg en de kleintjes continu leken te kwakkelen, leek deze winter wel een walhalla. Ik had beter kunnen weten. De griep is uiteindelijk meedogenloos en je kunt nog zoveel handen wassen als je wilt, het valt niet mee om eraan te ontkomen. Vrijdag was het opeens over en werd mijn meisje met hoge koorts wakker. Een drama in drievoud volgde: eerst wilde ze per se naar school, toen per se naar oma en toen bedacht ze zich dat juist zij Flip de Beer mee zou krijgen deze dag. Gelukkig ben ik het wel gewend om te praten als Brugman in dit huishouden en wist ik zowaar de boel te sussen. Overgeschakeld in de ‘zuster Maria-modus’ hoorde ik met argwaan het hoestje van manlief aan. Wanneer de kinderen ziek worden, kan ik wel een handje gebruiken en die hulptroepen moeten dan niet zelf de griep meepakken. Een illusie uiteraard, want het hoestje werd erger en erger, de verwarming ging telkens een tandje hoger en ja, meneer was aan het creperen. Ietwat mopperig probeerde ik de zaterdagochtend zo stil mogelijk met drie kleine kinderen door te komen zodat hij kon slapen, geheel tegen wil en dank gehuld in pyjama omdat ik niet bij mijn kleren kon en dus biddend dat de postbode of een verdwaalde buur niet aan zou bellen. Om elf uur slofte meneer uit bed, plofte op de bank en blafte alles bij elkaar. Ik stortte me op het luchten van het huis, het vermaken van de kinderen, het aandragen van de nodige drankjes en alle ‘Zuster Maria’ klusjes. De bedden moesten nog even verschoond en een collega had me nog even nodig. Het weekend ging voorbij, meneer knapte op, de kinderen voelden zich beter en de maandag begon weer. Inmiddels voelde ik me belabberd, maar helaas: het leven moest weer doorgaan. ‘Gelukkig konden we dit weekend even bijkomen’, wist manlief te opperen en ik hield me wijselijk stil. Als moeder en vrouw is uitzieken nou eenmaal een –twijfelachtig dat zeker– voorrecht wat aan je neus voorbij gaat. Een collega kwam met het verlossende woord: mannengriep is altijd erger. Dat zal het zijn.

UIT DE KRANT