Maria’s Mooie Mensen 315

maria's mooie mensen
Mijn column van vorige week vraagt om een vervolg. Ik besef me als geen ander hoe mooi en lief mijn meisjes zijn en hoe gelukkig ik mezelf mag prijzen dat ik niet één maar twee gezonde meisjes tegelijk op de wereld mocht zetten. Het is fijn te merken dat ze een mening ontwikkelen, dat ze zichzelf kunnen zijn en de wereld nu al ontdekken. En toch vind ik mezelf elke dag weer terug met het zweet op de rug, wordt de hoek vaker benut dan ik zou willen en is het toch makkelijker gezegd dan gedaan om te genieten van de fase waar zij volop inzetten. Gelukkig is daar Coks Feenstra, tweeling-alwetende die jarenlang onderzoek deed naar dit fenomeen. Haar boek is jaren door mij verafschuwd, maar stiekem ook weer veelgelezen. Waar ik wars ben van allerhande tips en weiger het opvoeden van mijn kinderen als ‘zwaar’ te bestempelen, pak ik het boek er toch even bij als ik aan mezelf begin te twijfelen. En warempel – en vooral bedankt Coks – daar lees ik dan hoe leuk het is om een tweeling op te voeden. Waarop volgt: maar het is ook zwaar en uitputtend. De fase van twee tot vier jaar wordt uitgebreid beschreven in deze ‘tweeling-bijbel’ en vraagt volgens de schrijfster telkens weer om geduld en heel veel energie van de ouders. Dat hadden wij ook al geconstateerd. Regelmatig dommelen wij rond een uurtje of acht samen op de bank en tevreden kunnen we nu de schuld geven aan onze dames. Ik lees hoe deze fase in het leven van mijn meisjes gekenmerkt wordt door extreem gedrag, stemmingswisselingen en koppigheid. Vooral de temperamentvolle kinderen beleven deze fase intensief. En ook fijn: alle spanningen die overdag opgebouwd worden, moeten ’s nachts afgereageerd worden in een onrustige slaap en met nachtmerries. Soms zijn oplossingen simpel: wil je geen ‘nee’ als antwoord krijgen, vermijd dan gewoon vragen waarop ze ‘nee’ kunnen zeggen. Veel vaker is het toch een grote uitdaging twee kleintjes tegelijk een beetje opvoeding bij te brengen. Allemaal niet nieuw voor mij, maar toch fijn om eens te lezen van een wildvreemde: ze vormen een blok, ze stimuleren elkaar tot het uithalen van streken en de behoefte om ‘lief’ te zijn tegen de ouder is minder groot omdat ze elkaar altijd hebben. Kinderen die tegelijk geboren zijn geven volgens mijn boek samen meer herrie en rommel en geven meer werk dan kinderen van verschillende leeftijden. Ik kan het beamen. Wat dan ook wel weer heerlijk is: als er maar één van de twee om je heen is, is het dus ook meer dan dubbel zo rustig en beheersbaar. En laat dat nou net ook heel zinvol zijn om deze fase door te komen. Want immers: al dit gedrag, alle dwarsigheid, alle koppige en driftbuien en het huilen om je zin te krijgen; het heeft een functie. Mijn meisjes willen simpelweg zichzelf ontdekken, ontwikkelen nu een eigen persoonlijkheidje en hoe mooi is dat niet als je als eeneiige tweeling toch jezelf kunt zijn. Als moeder kun je er dus ook niet echt over klagen. Hoezeer het boek van Coks door mij verafschuwd is, het is best fijn te lezen dat ik niet gek geworden ben, mijn kinderen evenmin en we samen echt wel door deze fase komen. Stiekem jat ik wat tips en zowaar keert de rust weder in ons huishouden. Wanhopen doen we sowieso niet: volgens Coks zeggen kinderen als ze eenmaal vier zijn, vaker ‘ja’ dan ‘nee’. Dat is nog anderhalf jaar.
 

UIT DE KRANT