‘Er kan altijd meer bij. Zoveel is het niet’

Afbeelding
Foto: Jan Medema
NOORDENVELDPLUS actueel

Een duimstok met een ‘Groningse’ maat, een tijdschakelaar voor een gaslampstraatlantaarn, de Veldpost van een jaargang begin 1900 en vele stationaire motoren. Voorwerpen die nog meer vergeten lijken te zijn dan de vergeten groenten. De 76-jarige Robert Kosters is woonachtig aan de Boerlaan in Peize en is een echte verzamelaar. Wekelijks struint hij rommelmarkten af op zoek naar wat een ander zal bestempelen als ‘prullaria’. Maar Robert denkt daar heel anders over.

‘Waardevolle herinneringen uit het verleden. Geen rommel.’ Twee dagen in de week klust hij aan zijn grootste hobby. Een verzameling Brons stationaire motoren, eigendom van Meindert Koning. Een goede vriend van Robert. Met oud materieel worden de motoren gerestaureerd tot nieuwstaat. Een van de motoren kent 40pk en heeft een vliegwiel van twee meter zestig in doorsnee die deels is verzonken in een betonnen vloer. En draaien doet hij als nieuw. Maar deze motoren zijn zo groot, dat ze staan opgeslagen in een loods in Nuis. De kleinere verzamelobjecten die Robert in de loop der jaren zelf bij elkaar heeft gesprokkeld staan bij hem thuis. De klok in de woonkamer tikt zachtjes op een vrijdagochtend. De geur van brandend hout vult de ruimte. Op een stoel voor de haard zit zijn vrouw Margje, terwijl Robert tuurt in een groot boek aan de eetkamertafel. Boven hem hangt een foto aan de wand waar hij in jagerskostuum met een jachtgeweer langs de waterkant staat. 


Robert Kosters aan zijn eetkamertafel

Wie beter kijkt in deze ruimte, ziet kleine ‘verzamelingetjes’. Een rijtje klompjes, een stapeltje oude tijdschriften op landbouwgebied. Door de woonkamerdeur is de verzameling benzine- en bunsenbranders in de bijkeuken goed te zien. Het koper glimt, de koffie pruttelt. En dat boek die hij aan het bestuderen is beschrijft archeologische opgravingen in het noorden van het land. 45 jaar lang heeft Robert gewerkt als preparateur, onderwijzer en onderzoeker op de afdeling zoölogie. Botten en andere dierlijke resten bracht hij onder in een collectie. Een diploma was destijds niet nodig. ‘Ik werkte bij de GICB in Groningen, de Groninger Industriële Crediet Bank. Dat verveelde en in een krant zag ik een advertentie staan van het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI), dat was in 1967.’ Het is niet zo dat hij vanuit zijn andere functie in een driedelig pak nog nooit zijn handen in de aarde had gewroet. ‘Vroeger woonden we op de Es in Peize en daar waren veel boeren met vee. Ik repareerde vaak motoren van melkmachines en sleutelde aan brommers. Mijn eerste brommer was een M21 Berini, vieze handen was ik wel gewend. Op vijfjarige leeftijd ontleedde ik al veel dode kikkers. In mijn broekzak had ik een zakmesje. Later ging ik net als mijn vader zelf jagen en deed ook de slacht. Door het bestuderen van al die karkassen deed ik veel kennis op en kan aan een klein stukje bot al zien waar die heeft gezeten. Daar had ik geen studie voor nodig.’ Plots was hij zoöloog en was betrokken bij veel opgravingen. Van zijn hobby wist hij zijn werk te maken.


De verzameling in de bijkeuken

‘Mijn werk was één grote collectie, maar dan verborgen onder de grond. In verschillende aardlagen. Want ook toen deed men aan verzamelen. Veelal vanuit de overtuiging dat mooie dingen mee moesten naar het hiernamaals. We kennen allemaal wel de hunebedden waarin de mooiste voorwerpen zijn teruggevonden.’ Het verzamelen ging simultaan met zijn werk en komt vooral voort vanuit zijn passie voor het vroegere leven en de onvoorstelbare technieken die inmiddels al ver achter ons liggen. Technieken die hij ook veelvuldig tegenkwam meters diep. ‘1983, Heveskesklooster. Met het BAI deden we in het kader van de monumentenwet archeologisch onderzoek. We vonden fundamenten van de oude kloosterkerk en de kerktoren die in 1586 uitbrandde. Maar we vonden nog iets. We begonnen te graven op de terp waar een boerderij stond. Het voorhuis was onze tijdelijke kantine. Er werden proefsleuven gegraven van dertig bij honderd meter. Heel voorzichtig werd er telkens een laagje van dertig centimeter afgegraven. Ik lag op mijn knieën om een compleet hondenskelet uit een mestkuil botje voor botje uit te graven. Drie meter naast mij ging de bak van de kraanmachinist weer omlaag. Een schrapend geluid, de top van een steen. En nog een en nog een.’ Robert wist het gelijk. Een hunebed. Maar niemand geloofde hem, want zoiets komt niet voor in het noordoosten van Groningen. Maar hij hield vol en besloot te wedden om een liter jenever. ‘We vonden scherven van trechterbekeraardewerk en even later hadden we een complete hunebed uitgegraven. Hunebed G5. Omdat het industrieterrein wilde uitbreiden hebben ze het complete hunebed ondergebracht in het Muzeeaquarium in Delfzijl. Die liter jenever heb ik nooit gezien.’


De reclameklomp van Lucas Bols

Hij kan er uren over vertellen, maar het boek wordt dichtgeslagen en het dressoir in de andere hoek van de kamer geopend. Robert is vrijwilliger bij het Internationaal Klompenmuseum in Eelde en bracht de hele collectie in kaart. Thuis heeft hij ook een kleine verzameling. Met de nadruk op klein, want de klompjes zijn niet groot. ‘We begonnen ons museum ooit met de verzameling van klompenmaker Wietzes uit Eelde. En mensen moeten niet denken dat wij Nederlanders het land van de klompen zijn. In Frankrijk is het veel gebruikelijker.’ Laatst vond hij een bijzondere klomp op de rommelmarkt in Eelde. Uit begin jaren vijftig, een vrouwenklomp met achterop in het zwart geschreven: Bols. ‘Een reclameklomp. Alleen de klomp was leeg. Stomtoevallig kwam ik niet veel later een 35 centiliter kruik tegen van de destilleerderij erven Lucas Bols. Uniek en hij past perfect.’ Robert heeft de koffie op en trekt in de hal zijn schoenen aan, waar een groot motorblok staat. Dan naar buiten. Zijn schuur staat letterlijk tot de nok toe vol.


Een volle schuur

Een archiefkost vol met glasplaten van bekende meesterwerken, stoomdrukmeters, jaargangen van diverse agrarische en technische tijdschriften, kilo’s gereedschap, tientallen motorzagen, oude olieblikken en banendozen vol met hebbedingen die nog een plekje moeten krijgen. De schuur ruikt naar zaagsel en olie. Hij wurgt zich door de smalle paadjes. Al klimmend weet hij zich een weg te banen door de schuur, terwijl een opgezette vos en fazant vanuit de nok toekijken. Robert heeft zeker geen bord voor de kop, maar hier een kentekenplaat van Drenthe. Op een kruiwagen balanceert een oude wandklok bevangen door de spinnenwebben. Een erfstuk. Bij elk voorwerp die door hem wordt aangeraakt wordt een verhaal vertelt.


Goed kijken waar alles ligt

‘Ik kan er uren over praten. Ik geniet enorm van mijn collectie. Ook kom ik vaak iets tegen wat ik alweer vergeten was en dan ben ik weer blij dat deze in mijn schuur te vinden is.’ Margje vindt het allemaal maar ‘veel’, maar respecteert de hobby van haar man. ‘Dat is beter dan dat hij niks te doen heeft en mij voor de voeten loopt.’ En of Robert klaar is met verzamelen? ‘Er kan altijd meer bij. Zoveel is het niet.’

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding

UIT DE KRANT