‘Boeren bleven vaak hangen bij ons. Rekenden op een bakkie koffie, een borrelie en een sigaar’
Geboren en Getogen: Harry Blaauwwiekel
RODEN – Als een vorst zit hij in de ‘torenkamer’ van Roden. Kijkt uit over de hele Heerestraat. Als het blad van de boom is zelfs tot aan de apotheek. Harry Blaauwwiekel is geboren en getogen op het stekkie aan de Heerestraat tegenover Winkelcentrum de Molenhof. Hij had er zijn eigen bedrijf, de Roder Betonbouw, als 13-jarig joch overgenomen van zijn vader die plotseling overleed. Daar had hij aanvankelijk helemaal geen zin in. Harry wilde bij de verkeerspolitie. “Die mogelijkheden waren er niet. Was je boerenzoon, werd je boer. Daar werd niet over gesproken. Je had werk, dat was het belangrijkste.”
1949 was het, toen de vader van Harry Blaauwwiekel (84) plotseling overleed. Dat hij als 13-jarige jongen de zaak van zijn vader overnam sprak vanzelf. “Als dat niet was gebeurd had ik waarschijnlijk niet in het beton gezeten. Maar voorzieningen waren er niet. Keuze dus ook niet.” Het bedrijf van zijn vader maakte dakpannen, grafkelders, waterputten, regenbakken en mestkelders voor boeren. Allemaal van beton. Soms ook van granito, een soort gietmengsel van granietkorrels en cement. Oersterk, weet Harry. Zijn vader maakte er een grafmonument van voor zijn opa. De steen uit 1941. “Ziet er nog uit alsof het gisteren gemaakt is. We maakten alles prefab, hier op het terrein achter het huis.” Blaauwwiekel woonde in een woonhuis, waar nu de Zuivelhoeve gevestigd is. Naar aanleiding van de vraag om foto’s om een beeld te schetsen van de situatie, pakt Grietje, Harry’s liefhebbende echtgenote, een oud fotoboek (‘Zoveel foto’s hebben we niet. Mijn tante uit Groningen had een fototoestel. Als ze hier was, zette ze ons wel eens op de foto. Tegenwoordig knippen ze d’r maar op los’, verklaart Harry). “We deden alles met de hand. Zwaar werk. Maar wát een mooie tijd. Boeren hielpen mee. Grietje zorgde voor de koffie. Zij was er altijd. Heeft me altijd gesteund. Dat moet ook wel, anders kun je dit werk niet doen. Hier kwam altijd wel iemand. Boeren gingen langs de bank om geld te halen. Daarna kwamen ze bij ons om te betalen. Zo ging dat toen. Overmaken deden ze niet. Banken waren niet te vertrouwen, meenden ze. ’s Morgens maakte ze de stallen schoon, daarna werd de overal verruild voor de nette jas en gingen ze het dorp in, bij de bank langs. Ze bleven vaak hangen bij ons. Rekenden op een bakkie koffie, een borrelie en een sigaar.”
Brandweer
Behalve ondernemer was Harry Blaauwwiekel ook 20 jaar commandant bij de brandweer. Blaauwwiekel glundert wanneer hij erover vertelt. In de gang prijken naast oude foto’s van het ouderlijk huis en een schilderij van de Catharina kerk op de Brink een stuk of wat bronzen beeldjes van brandweermannen op de kast. “Ik zat al 20 jaar bij de brandweer voordat ik commandant werd. Geweldig vond ik het. Hobby. Nog steeds”, zegt Blaauwwiekel die enorm veel bewondering heeft voor ‘de jongens’. Ze moeten er veel voor doen, weet hij. “En je vrouw moet erachter staan, anders wordt ’t niks. En dat is tegenwoordig nog niet zo makkelijk, met die tweeverdieners. De vrouw heeft vaak zelf ook iets ’s avonds. Toen de oude commandant wegging, was er geen nieuwe in beeld. De gemeente moest het regelen maar die wist niemand. ‘Harry moet het doen’ zeiden de jongens. Daar had ik niet zoveel zin in. Dan moet je ook veel vergaderen, papierwerk doen. Daar heb ik niks mee. Ik zei: ‘prima, is goed. Maar dan moet iemand van de gemeente de post maar doen. Zo gebeurde het.”
Ging de sirene, moest je ervoor zorgen dat je in bloedvaart bij de kazerne kwam. Die zat destijds aan de Schoolstraat. “Daar stond vrouw Van Zonneveld met een bordje waar op stond waar de brand was. Later kwamen er piepers en een stil alarm. Daar werd het stukken beter van. Anders kwamen ze altijd met auto’s en fietsen achter de brand aan, daar waren we toen vanaf.” Als brandweerman maakte Blaauwwiekel een hoop mee. De brand in Nieuw-Roden bijvoorbeeld, die zal hem altijd bijblijven. “Het was in de nacht van oud op nieuw. Het huis zat vol visite. Een bank die te dicht bij de gaskachel stond vloog in brand. Drie mensen kwamen om. Dat maakt wel indruk.” Later werd ook hulpverlening een taak van de brandweer. Hoorde mensen uit de auto zagen er ook bij, wanneer ze tegen een boom waren gereden. “Heftig? Jazeker. Maar als je ermee bezig bent heb je er geen last van. Na die tijd spraken we er nog even over. Dat was het. We konden wel hulpverlening krijgen, maar daar is bij mijn weten nooit gebruik van gemaakt.”
In de Heerestraat stonden vroeger voornamelijk woonhuizen. Met een paadje naar de voordeur, weet de Roner van het eerste uur. De Albertsbaan was gras. Daar stonden de koeien van boeren. Van de Bavings, een bekende veehoudersfamilie en de familie Thie. “Op de plek van de chinees stond de kroeg van Harm de Vries, waar nu Molenkamp zit zat de kruidenierswinkel van Eite de Vries. Verderop in de straat stond de smederij van Evert Liewes, daarnaast de drukkerij van Roffel. Op het eind had je de coöperatie, daar kon je van alles kopen. Van kruidenierswaren tot brandstof. Achter ons huis had mijn vader een schuilkelder gemetseld. Daar konden we met z’n allen in als het mis ging tijdens de oorlog. Wij speelden er soldaatje.” Lachend: “Ik weet het nog goed. We hadden een club opgericht ‘de zwarte hand’. Als kind vonden we het prachtig om daar te spelen.” Van onderduiken in de schuilkelder kwam het niet. Al weet Blaauwwiekel zich nog goed te herinneren dat twee Duitse soldaten door de haag liepen. “Pap moest mee naar binnen. Ze wilden weten of we koper hadden. En radio’s. Voor het geval dat we de Britse radio erop zouden zetten. Die hadden we verstopt in een goot onder het aanrecht. Ze hebben het nooit gevonden.” Anders ging dat met de vrachtauto van pa Blaauwwiekel. “Die had mijn vader verstopt onder de bekisting. De kans dat ze hem kwamen vorderen was groot. ‘Maak die auto maar klaar als brandweerauto’, zei de gemeente. Mijn vader moest de spuit erop zetten. Dan konden ze de auto niet in beslag nemen, want een brandweerauto kon niet gemist worden. Maar ze kwamen wel. De auto werd met een ketting aan de bumper de schuur uitgesleept. We hebben hem nooit weer gezien.”
Weggegooid geld
Als het aan Harry en Grietje ligt blijven ze nog wel even wonen in het appartement boven de Zuivelhoeve. Zo’n uitzicht krijg je nergens anders. Bovendien: ze redden het mooi met z’n tweetjes. Toch krijgt Harry regelmatig een aantrekkelijk bod voor zijn woning. Maar dan is er Grietje: “Ga jij nou eerst maar eens kijken waar je anders wonen wilt”, zeg ik dan. Nou, dat wordt niks natuurlijk.” Twijfel om Roden te verruilen voor een andere woonplaats heeft Blaauwwiekel nooit gehad. “Roden is misschien niet het mooiste dorp van de gemeente. Norg is mooier met zo’n historische Brink. Maar je weet niet beter. Alle veranderingen heb je meegemaakt hè. Mensen zeggen wel eens: ‘Roden is bedorven’. Dan is er weer iets afgebroken of is er een winkel bijgekomen. Maar winkels moeten. Anders moet je naar de stad voor een postzegel. Al begrijp ik niet alles. De vernieuwde Albertsbaan bijvoorbeeld. Het lijkt mooi hoor, al die stoepjes en verhogingen. Alleen je hebt er niks aan, er komt niemand meer om. Haal je de parkeerplaatsen uit het dorp, stuur je de klanten weg. Dat is mijn mening. Er is 20 jaar over geprakkiseerd. Allerlei dure bureaus zijn ingeschakeld. Vroeger deed de gemeente het allemaal zelf. Weet je wat dat allemaal gekost heeft? Wat er ligt is mooi, daar wil ik niks van zeggen. Maar ik vind het weggegooid geld. Ze hadden het veel simpeler kunnen doen. Zoals hierachter op de Westerbaan bijvoorbeeld. Een keurige strakke parkeerplaats met duidelijke vakken omringd door bomen. Die staat altijd vol. Mensen willen dichtbij de winkels parkeren. En sommigen moeten wel, die zijn niet in staat om een stuk te lopen. Willen ze de Heerestraat ook nog aanpakken. Minder parkeervakken. Overal willen ze wel panden afbreken om meer parkeerplaatsen te realiseren, wij doen het hier andersom. Ach, je moet je er niet dik om maken, het gaat allemaal toch wel door.”