‘In de kledingfabrieken mochten we niet kijken. Vietnam houdt niet van pottenkijkers’

Afbeelding
actueel

Paulien, Marije, Bas en Stijn reisden af naar Vietnam en doen verslag

LIEVEREN – Dat we het hier in Nederland nog zo gek niet hebben, daar zijn de meeste mensen zich wel van bewust. Natuurlijk klagen we wel eens, want: crisis, alsmaar stijgende zorgkosten, nóg meer bezuinigen, dát. Maar dat we het eigenlijk fantastisch hebben -alleen al omdat we in een vrij land leven, een land waarin iedereen gelijke kansen heeft en recht heeft op zorg- dat beseften Paulien van Veen, Marije Dijkstra, Bas Tissing en Stijn ter Maat des te meer na hun reis naar Vietnam. Zij bezochten er een opvanghuis voor straatkinderen én ontdekten dat een T-shirtje van de Primark nog geen 50 cent kost, inclusief productie en vervoer. “Daar werk ik dus niet langer aan mee.”

Paulien van Veen uit Lieveren benaderde de Krant. Ze wilde graag haar verhaal doen. Samen met haar studiegenoten Marije, Bas en Stijn van het Maartenscollege maakte ze afgelopen februari een trip naar Vietnam. Doel? Bewustwording. Zelf onder ogen zien hoe het gesteld is met kinderen die op straat leven omdat ze geen ouders meer hebben of wel ouders hebben maar die niet in staat zijn om ze op te voeden. Life meemaken hoe jonge kinderen voor een paar cent t-shirtjes van Prada en Gucci in elkaar naaien. De jonge studenten moeten presentaties houden over hun belevenissen in Vietnam, was een voorwaarde van de organisatie. Het laatste, een bezoek aan kledingfabrieken, is overigens niet gelukt. Ze waren niet welkom. In communistisch Vietnam houden ze namelijk niet van pottenkijkers. Een bezoekje aan dit soort fabrieken moet officieel aangevraagd worden bij de overheid. En dat kun je dan mooi vergeten. Staan ze nooit toe. Toch hebben de studenten genoeg gezien en gehoord om te constateren dat er in ieder geval geen gelijke kansen zijn voor iedereen en dat grote ketens als de Primark, H&M en designers als Gucci en Prada hun collecties voor een schijntje van de verkoopprijs laten maken door onder andere kinderen. “Mij zie je in elk geval niet meer bij de Primark”, zegt Bas. “De productie van een t-shirt kost tussen de 4 en 6 cent. Inclusief vervoer 50 cent. En in de winkel betaal je 20 euro. Daar werk ik dus niet langer aan mee.”

‘Een t-shirt van de Primark kost 50 cent om te maken en te vervoeren. Daar werk ik niet langer aan mee’

Voor sommige mensen is het een gevecht om aan eten te komen in Vietnam. Te overleven. “En dan zijn we nog niet eens in de armste wijken geweest. Want ook daar mochten we niet naar toe van de autoriteiten. Want het moet wel lijken dat het leven goed in is Vietnam”, vertelt Paulien die onder andere een opvanghuis voor straatkinderen, een international school, een Nederlands bedrijf dat grossiert in pepers, een dovenschool en de beroemde Chu-Chi tunnels bezocht heeft. Vooral de dovenschool maakte indruk, vertellen de studenten. “Die staat in een provincie waar 15 procent van de bevolking gehandicapt geboren wordt. Als gevolg van de gifgassen die daar tijdens de Vietnamoorlog (1955-1975) zijn verspreid. “Ben je doof, heb je geen schijn van kans op werk en dat betekent automatisch geen geld om te leven. Als gehandicapte ben je afgeschreven in Vietnam. Sta je buiten de maatschappij. Moet je maar zien te overleven. Op de dovenschool, in midden Vietnam, krijgen kinderen onderwijs zodat ze tóch kans maken op een baantje. Dat maakte echt indruk.” Nog een mooi initiatief dat indruk maakte: Nedspice, een Nederlands bedrijf dat pepers verkoopt in Vietnam. Normaal gesproken zitten er 10 stappen van boer tot winkel. Nedspice heeft dat terug gebracht tot één, zodat er meer geld overblijft voor de boeren.”

De studenten gingen zelf ook aan de slag voor het goede doel. In een grote gaarkeuken nabij de stad Ho Chi Minh bereidden ze een lekker dinertje –rijst met kip en groenten- voor arme mensen. Nadat ze de warme prak in pakketjes gestopt hadden, verspreidden Paulien, Marije, Bas en Stijn ze per scooter in de stad. “We sjeesden achter op een scooter door arme buurten en straten. We gaven ze niet alleen aan kinderen, maar ook aan ouderen. Graatmagere vrouwtjes die we op straat zagen lopen. Dat was zó dankbaar.” In het opvanghuis voor straatkinderen ging het er net iets naders aan toe dan de studenten verwacht hadden. Het is niet zo dat de kinderen van straat geplukt worden en in de opvang gestopt worden. Allemaal weeskinderen zijn het evenmin. “Sommige kinderen hebben wel ouders maar die zijn om wat voor reden dan ook niet in staat om voor hun kids te zorgen. Vaak drugs- of alcoholproblemen. Die kinderen zitten door de week in het opvanghuis waar ze educatie krijgen en in het weekend zijn ze bij hun ouders. We kregen allemaal een buddy die we moesten interviewen. Of we nu nog contact hebben? Nee”, zegt Stijn “ik niet. Die van mij sprak amper Engels. En ik geen Vietnamees.” In ieder geval zij de studenten een hele ervaring rijker. Genoeg om presentaties te houden. Genoeg om er bewust van te worden dat een goed leven niet overal vanzelfsprekend is. “Ik wil nog even de mensen in Lieveren bedanken die uien van me gekocht hebben”, wil Paulien tot slot nog even kwijt. “De opgehaalde 300 euro heb ik gedoneerd aan de stichting voor de opvang van de straatkinderen. Super bedankt!”

UIT DE KRANT