Maria’s Mooie Mensen 379

maria's mooie mensen

De maandagochtenden verlopen niet altijd helemaal soepel. De wekker gaat voor manlief extra vroeg in verband met de deadline en dan sleep ik me schuldbewust ook altijd maar wat eerder dan normaal het bed uit. Na twee dagen weekend zit de hele ‘schoolbakjes-vullen-‘ en ‘tassen-klaarzetten-routine’ er nog niet zo lekker in en duurt het allemaal wat langer. Waar manlief de andere dagen vaak helpt de dames wakker te maken, zit hij dus al op kantoor en moet ik alleen zorgen dat de drie dames eerst al wakker worden, dan nog hun bed verlaten en dan iets warmers dan de zo geliefde zomerkleren aantrekken. Als iedereen toch enigszins redelijk gevoederd en gekapt de auto in stapt, gaat ook dit ritje meestal minder soepel dan de andere dagen. Eenmaal presteerde ik het zelfs compleet verkeerd een wegversmalling te benaderen en gepikeerd te mopperen toen ik geen voorrang kreeg. De dames op de achterbank echoden mijn ‘aan de kant mensen!’, terwijl ik zelfs besloot te knipperen met mijn lichten naar die ene auto die er in mijn ogen ook nog eens voor langs schoot. Waar ik normaal altijd vind dat manlief wel wat rustiger mag zijn in het verkeer, gedroeg ik me nu onverdraagzamer dan hij ooit heeft gedaan. Terwijl ik eindelijk de versmalling kon passeren, schoot me opeens in het zin dat ik helemaal verkeerd zat en ook geen voorrang had. Met het schaamrood op de kaken dropte ik even later de kleintjes op de peuterspeelzaal. De leidsters zullen wel gedacht hebben dat ik de kachel erg hoog had staan in de auto en had zitten smoren. Steevast neem ik me voor me niet te laten opfokken op zulke ochtenden. Mijn kinderen zijn immers altijd ruim op tijd op school, er is al lang geen risico meer op poepluiers als je net iedereen in de auto wilt zetten en als ze wel een keertje te laat komen, is er ook geen man over boord. Toch neemt de klok het altijd weer over op zo’n ochtend, helemaal nu oudste dochterlief mij vakkundig kan melden hoe laat het is. ‘Mama, is tien over acht niet altijd de tijd dat we weggaan?’ En dan is er die maandag dat alles eens van een leien dakje gaat. De dames worden zowaar blij wakker, eten keurig hun brood op en er is zelfs tijd om de haren van oudste dochterlief in te vlechten. Relaxed bijna rijden we naar de basisschool en laten zelfs nog iemand voorgaan op de fiets, want: wij zitten lekker warm en jij niet. Terwijl één van de kleintjes nog even informeert of ze toch niet al naar de school van haar grote zus mag, slaan wij de weg naar de peuterspeelzaal in. En dan zie ik mijn grootste nachtmerrie in een flits voorbijkomen. Op een zijstraat ligt een kindje op de weg, druk zwaaiend staat er iemand naast. In de achteruitkijkspiegel de flitsende lichten van een ambulance. Ik hoop dat de haast en stress van mij niet meer zullen winnen. En ik hoop vooral dat ik daarin niet de enige ben.

UIT DE KRANT