RODERESCH – Gasten ontvangen met een stralende lach en overal het positieve van inzien. Dit omschrijft Barbara van Es in het kort. Geboren en getogen in Norg, kennen we haar inmiddels als ‘herbergierster’ van Herberg van Es. Samen met man Bennie bestiert ze het gezellige etablissement.
‘Ik ben geboren in Norg. Mijn moeder werkte in de zorg, mijn vader had een kantoorbaan. Zelf wilde ik graag naar de PABO, want ik wilde voor de klas staan. Maar daarvoor moest ik eerst nog de HAVO doen, en daar had ik geen zin in. Omdat ik toch graag met mensen wilde werken koos ik voor AW. Agogisch werk. Maar ik kan niet zeggen dat dat mijn droom was. Mijn probleem is dat ik alles heel leuk vind. Een kledingwinkel, dat had ik ook wel willen doen.’
Al deze banen hebben een overeenkomst, namelijk met mensen omgaan. ‘Dat is waar ik heel gelukkig van word. Mensen het naar de zin maken, ze hartelijk ontvangen, een praatje maken. Of niet, als je merkt dat ze daar geen behoefte aan hebben. In deze rol kan ik helemaal zijn wie ik wil. We zijn beiden pleasers. En mensen waarderen het, ik krijg vaak de feedback dat mensen zich gezien voelen. En ze voelen zich bij ons thuis. Kijk, natuurlijk moet de kachel branden, maar zonder passie en oprechte belangstelling red je het niet. Je moet mensen herkennen. Ik kan absoluut geen namen onthouden, maar ik zie een gezicht en weet wie het is.’
Barbara kwam Bennie tegen en verhuisde op haar 21ste naar Zuidlaren. ‘Dat was het niet echt voor ons. Bennie was kok en wilde graag voor zichzelf beginnen. En ik zeg altijd: als je iemand treft uit de horeca, moet je erbij in of erbij weg. We gingen op zoek naar iets voor onszelf, maar dat was nog niet zo makkelijk, we hebben best lang moeten zoeken. 21 jaar geleden was het raak, toen vonden we dit pand.’ Toen het stel de herberg in Roderesch kocht, was het een café. ‘Er moest heel veel gebeuren. Het was pindakaasbruin met bordeauxrood. Gelukkig hadden we een grote vriendengroep, dus we hadden heel veel hulp. We waren van plan de herberg eerst een tijd samen te runnen, maar dat lukte vanaf het begin al niet. We hadden meteen personeel nodig.’
Tijdens het gesprek valt meteen op dat Barbara overal de positieve kant van inziet. ‘Natuurlijk hebben we wel moeilijke tijden gehad, zoals toen corona uitbrak. Maar zelfs daar hebben we ons doorheen geslagen. Het moeilijkste vond ik niet zozeer dat we dicht moesten, maar dat ik geen mensen meer zag. Het mocht eigenlijk niet, maar ik ging toch elke dag een boodschapje doen. Gewoon om even ‘dag’ te zeggen tegen iemand. Om mensen te zien, even vragen hoe het met iemand gaat. Dat miste ik bijzonder. We probeerden het hierbinnen wel gezellig te hebben met elkaar. Op een gegeven moment mochten we wel als afhaalloket open. Dan zagen we mensen in de verte lopen en riepen we: ‘Hebben jullie zin in snert?’ Dat waren fijne momenten in een niet fijne tijd. We waren ook opeens ’s avonds thuis. Dan gingen we spelletjes doen. Zo’n periode prikkelt je om anders te gaan denken, creatief met je bedrijf om te gaan. Nog steeds zijn we ’s avonds niet open. We hebben koks nodig, en die zijn er niet. Mensen worden heel erg gestimuleerd om Hbo-opleidingen te doen en te studeren, waardoor je nu merkt dat er nauwelijks mensen meer in bepaalde vakgebieden, zoals de horeca, worden opgeleid. En van de mensen die in de horeca werkten, is maar 40 procent teruggekomen. Wat we wel gaan doen, is bijvoorbeeld thema avonden organiseren. Zoals een wild avond, waar mensen zich voor aan kunnen melden. Dat zijn dan mooie evenementen waarin we mensen heerlijk eten voor kunnen zetten. Alleen niet meer elke avond. En het feit dat we ’s avonds dicht zijn, geeft dus wel meer tijd voor elkaar en voor het gezinsleven. Eens met de auto erop uit, en niet meer 80 uur in de week werken.’
Samen met Bennie kreeg Barbara twee dochters. ‘Aanvankelijk woonden we ook boven de herberg, maar op een gegeven moment zijn we toch verhuisd. De klanten vonden de kinderen heel erg leuk en ze kregen vaak een koekje hier en een koekje daar, je kent het wel. Maar eigenlijk hebben we drie kinderen, want we zeggen altijd: de herberg, dat is ons eerste kindje.’