Noordenvelders; Albert Boelen

Afbeelding
actueel

Net op tijd. Albert Boelen, vaste lezer van de rubriek ‘Noordenvelders’ en regelaar van de rubriek ‘Moi Noordenveld’, mag zich binnenkort geen Noordenvelder meer noemen namelijk. Vanaf half juni woont hij in Zuidlaren. Maar nu mag hij zich nog Foxwolmer noemen. Al 25 jaar trouwens. ‘We moeten er niet te dramatisch over doen’, relativeert Albert. ‘Ook al is het een prachtbuurtje en een mooi dorp, het is weer een nieuw hoofdstuk. En het zal zeker niet de laatste keer zijn geweest dat ik hier in de buurt kom. Het is geen verlies.’


Geboren te Brunsting, nabij Beilen, wist Albert als boerenzoon al snel dat hij niet hetzelfde beroep als zijn vader zou gaan uitoefenen. ‘Mijn vader zei: “ik heb altijd vakantie”. Maar ik zag dat hij juist altijd aan het werk was. Hij vond het een heerlijk beroep en ook mijn moeder vond het boerenleven geweldig. Ik ben blij dat ze altijd hebben kunnen doen wat ze leuk vonden, maar wist ook dat het niet voor mij was weggelegd.’


Albert zou gaan studeren, sociologie naar later bleek. Maar eerst raakte hij in Midden-Drenthe verslingerd aan het Drents. ‘Dat zat er al heel vroeg in. We luisterden vroeger altijd RONO, de voorloper van Radio Noord en RTV Drenthe. Daar begon mijn fascinatie voor de Drentse taal. Op zaterdags had je de Drentse uitzending, dan zaten wij met het hele gezin om de radio heen. Ik luisterde met mijn oor aan de radio naar die uitzendingen. Ik moet een jaar of vijf, misschien zes zijn geweest.’


Opgroeien met het Drents als voertaal. Thuis tenminste, want op school werd geen Drents gegeven. Albert zou later, toen hij werkzaam was op een school voor kinderen met een fysieke beperking, merken hoe belangrijk taal kan zijn. ‘Wanneer een kindje viel op het schoolplein bijvoorbeeld. Als dat pijn doet, is een kind even overstuur. Je merkt dat ze veel eerder tot rust komen wanneer je ze dan in een voor hun vertrouwde taal aanspreekt. Of dat nou Fries of Drents is.’


Albert ging studeren in Groningen. Sociologie en onderwijskunde, later nog aangevuld met de lerarenopleiding. Het leven in de stad, met al haar geneugten, beviel. Maar de hang naar het platteland bleef. Waar medestudenten de vele kroegen rondom de Grote Markt onveilig maakten, toog hij met een vriend liever naar Café Scheepstra. Het café van Hendrik en Hennie, en later van zoon Marten, voelde voor Albert als thuiskomen. ‘De verhalen van de mannen aan de ronde tafel, die mocht ik graag aanhoren. Mensen hebben mooie verhalen, kunnen prachtig vertellen. Daar mocht ik graag naar luisteren.’


Het maakt Albert tot een mensenmens, hoe afgezaagd die term ook mag klinken. Gezien zijn studies is het niet vreemd dat Albert uiteindelijk in het onderwijs terecht kwam. ‘In het onderwijs voor kinderen die een steuntje in de rug nodig hebben’, zo zegt hij zelf. ‘Dat vind ik prachtig. Ik noem ze altijd jongeren met mogelijkheden, want dat zijn het. Ze worden vaak ondergewaardeerd. Nu, in deze coronatijd, heb ik al honderdduizend keer het woord “kwetsbaar” voorbij horen komen. “Ze moeten steun hebben”, zegt men dan. Terwijl ik juist denk: ze moeten uitdaging hebben.’


‘De methodiek is koffie drinken’, vervolgt Albert. ‘Praten met de kinderen, met de ouders. Langskomen.’ Daarbij koos hij zelden de gebaande paden. ‘Je moet het niet altijd doen zoals we het vroeger deden’, klinkt het, ‘het moet anders’ . ‘Straks ook niet, als we uit de coronatijd zijn. Als ik nu voor de klas zou staan, zou ik niet direct overgaan tot de orde van de dag. Eerst leuke dingen gaan doen en praten, dat lijkt me verstandiger. Ze hebben namelijk best geleerd de afgelopen periode, vergis je niet.’


Albert, die als zzp’er nog steeds in onderwijs/zorg zit, pleitte van meet af aan voor het openstellen van de scholen voor jongeren die het thuis niet makkelijk hebben. ‘Voor sommige kinderen is school de veiligste plek’, stelt hij. ‘Hen moet je de kans geven naar school te komen.’


Naast zijn werkzaamheden als adviseur onderwijs/zorg, houdt Albert zich bezig met schrijven. Met prachtige vulpennen (Albert is een verzamelaar) schrijft hij verhalen en gedichten, om er vervolgens niets mee te doen. ‘Ik hoef ze niet per se te publiceren’, stelt hij. ‘Dat is misschien ook wel een beetje Drents. Ik schrijf voor mezelf. Het is een fijne bezigheid. Ik heb gewoon niet zo de behoefte om mijn werk naar buiten te brengen. Misschien is dat mijn makke.’

UIT DE KRANT